Godsdiensttwisten gaan niet aan ons voorbij

1700 na Christus

In 1629 nam Frederik-Hendrik, prins van Oranje en generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, de stad Den Bosch in. Zowel Spanje (katholiek) als de Republiek (protestants) wilden nu hun gezag doen gelden in de Meierij, waartoe ook Mierlo behoorde. De Staten-Generaal (de regering van de Republiek der Verenigde Nederlanden) vaardigde beperkende maatregelen uit tegen katholieken, maar in Mierlo en omgeving hadden die weinig succes.

Dat veranderde toen in 1648 de Vrede van Münster gesloten werd en er een einde kwam aan de 80-jarige oorlog met Spanje. Al snel kwamen er nieuwe maatregelen. De inkomsten en goederen van de kloosters, kerken en pastorijen moesten zonder vergoeding aan de Staat worden overgedragen. Ook in Mierlo werden de kerk en de pastorie in beslag genomen. Parochianen probeerden beelden en gewaden waar mogelijk te bewaren. Er werden van hogerhand 17 dominees naar Peelland gestuurd en de priesters moesten vertrekken. In eerste instantie gingen Mierlonaren daarom naar de mis in kerken buiten Staats-Brabant, zoals in Weert.

Verder eisten de Staten-Generaal dat het bestuur – de burgemeester en de schepenen van het dorp – de gereformeerde godsdienst aanhing (tot 1816 gebruikte men de naam Nederduitsch Gereformeerde Kerk, na 1816 werd het Nederlands Hervormde Kerk). Alleen als er niet genoeg bekwame protestanten te vinden waren, mocht men het bestuur aanvullen met katholieken. Omdat in Mierlo geen of weinig geschikte protestanten woonden, bleven de katholieken de meeste schepenzetels bezetten.

Met de inval van de Fransen in 1672 werd het beleid van de overheid soepeler. Dat leidde ertoe dat de katholieken in Mierlo aan de Marktstraat een kerk mochten bouwen.

De rechterhelft van de tekening toont de oude schuurkerk uit 1671. In 1752 werd toestemming gegeven om de verbouwing volgens de linkerhelft van de tekening uit te voeren.

Zo’n gebouw mocht er van buiten niet uitzien als een kerk. Het leek dan ook meer op een schuur dan op een kerk, vandaar de naam ‘schuurkerk’. Ook mocht de pastoor weer een eigen woning hebben.

Tekening uit 1775 met linksonder de pastorie met daaromheen de tuin van de pastoor.
Uitvergroting van tekening van pastoorswoning met o.a. de pastoorskamer, kamer van de ‘meijt’, de eetkamer en het salet (=salon)

Toch waren er af en toe kleine spanningen. Zo deed de dominee zijn beklag bij het bestuur over jongeren die zijn kerkdienst hadden verstoord door stenen tegen het kerk-dak te gooien. Bij een andere gelegenheid had iemand bij de poort van de tuin van de dominee zijn grote behoefte gedaan.

In 1795 werd de Bataafse Republiek uitgeroepen met als resultaat vrijheid van godsdienst, ook voor de katholieken. Toen vervolgens in 1798 de Staatsregeling aangenomen werd, kon in de plaatsen waar de katholieken het grootste kerkgenootschap vormden, onderhandeld worden over de teruggave van de kerken. In Mierlo vormden de katholieken de grootste geloofsgemeenschap; nog geen 2% van de bevolking was protestants. Zoals in veel andere plaatsen leidden ook in Mierlo de onderhandelingen over de teruggave van de kerk tot problemen. Het duurde jaren voor men het eens werd over het bedrag dat de katholieken aan de protestanten moesten geven. Uiteindelijk bepaalde koning Lodewijk Napoleon in 1806 dat de katholieken van Mierlo een subsidie van 6.000 gulden (in 2022 is dat ruim € 45.000) moesten betalen aan de protestanten voor de bouw van een nieuwe kerk.

Godsdiensttwisten

Vervolgens ontstond er binnen de Mierlose bevolking discussie over welke kerk voor de katholieke eredienst behouden zou blijven. De parochianen in ´t Hout, Marktstraat en omgeving gaven de voorkeur aan de schuurkerk. De parochianen woonachtig op de Overakker en ´t Spitje pleitten voor een eerherstel van de oude kerk. Uiteindelijk moest er een volkstelling gehouden worden. Het merendeel van de Mierlonaren gaf de voorkeur aan de oude kerk.

In 1818 liet de pastoor eerst de oude kerk schoonmaken alvorens het gebouw weer in gebruik te nemen. De protestanten hadden namelijk vooral het priesterkoor gebruikt en de rest van de kerk verwaarloosd. De schuurkerk werd gesloten en in hetzelfde jaar nog gesloopt.

In 1812 bouwden de protestanten naast het raadhuis in Mierlo een protestantse kerk en pastorie (nu Dorpsstraat 140).

Een deel van de muur en van de witte houten rand van de protestantse kerk. Witte rand rechts (cement) is van latere datum.
Deze bakstenen muur is een uitvergroting van de oorspronkelijke muur van begin 19e eeuw.
In de pastorie van de protestantse kerk hingen oudhollandse tegels zoals deze.
In de pastorie van de protestantse kerk hingen oudhollandse tegels zoals deze.

Dit geeft meteen aan waarom het paadje tussen de kapel en het oude raadhuis het protestants paadje genoemd werd.

Omdat in dit pand de protestantse kerk gevestigd was, werd het pad dat aan de zijkant naar achteren liep ook wel protestants paadje genoemd.

Inmiddels waren de afzonderlijke protestantengemeenten in Mierlo, Geldrop, Nuenen en Stiphout één protestantse gemeente geworden. Omdat Nuenen steeds meer protestanten telde en het aantal protestanten in Mierlo steeds meer afnam, besloot men om de kerk annex pastorie in Mierlo in 1821 te verkopen en van de opbrengst een nieuwe kerk in Nuenen te bouwen. Vervolgens werd in het verlaten pand in Mierlo een brouwerij gevestigd. Tegenwoordig is het een woonhuis/speelgoedwinkel.