Een kardinaal, een bisschop, een kanunnik en 12 oude mannen

1464 na Christus

Kardinaal Willem van Enckenvoirt (1464-1534)

Aan het begin van de 16e eeuw was Karel V landsheer van de Nederlanden. Hij was katholiek en bepaalde dat al zijn onderdanen ook katholiek moesten zijn. Dat wekte veel onrust onder de bevolking. Er was veel kritiek op de houding van sommige katholieke, vaak hooggeplaatste priesters. Een aantal van hen was meer bezig met macht en bezit dan met het geloof. Deze misstanden binnen de katholieke kerk hadden tot gevolg dat mensen zoals de Duitse monnik Maarten Luther (1483-1546) en de Fransman Johannes Calvijn (1509-1564) in verzet kwamen. Dit leidde tot de Hervorming of Reformatie waardoor een splitsing binnen de rooms-katholiek kerk ontstond. Hieruit kwamen verschillende protestantse kerken voort.

In 1464 werd Willem van Enckenvoirt in Mierlo-Hout geboren, op het gehucht Beerenbroek. Er wordt verondersteld dat de familie Van Enckenvoirt (ook vaak als van Enckevoirt gespeld) oorspronkelijk afkomstig was uit het Limburgse. In de 13e eeuw droeg de familie al de titel van ridder, met in haar wapen 3 adelaars op een gouden veld. Willem had één zus, Elisabeth. Die trouwde met Gerard Michiels Henricksz., poorter van Helmond en later poorter en schepen van ’s-Hertogenbosch.

Hoewel Gerard Michiels uit een ‘familie van aanzien’ kwam, kregen zijn kinderen aan hun achternaam de naam Van Enckenvoirt toegevoegd. In die tijd kwam het vaak voor dat de kinderen de familienaam van de moeder aannamen als deze tot een oude bekende familie behoorde. Ook de kinderen van haar dochters bleven de naam van Enckenvoirt in hun naam dragen: Lombaerts van Enckenvoirt, Stooters van Enckenvoirt en Michiels van Enckenvoirt.

Verondersteld wordt dat Willem in ’s-Hertogenbosch de Latijnse school gevolgd heeft. Daarna begon zijn studie aan de universiteit in Leuven, de enige universiteit en belangrijk cultureel centrum in de Nederlanden in die tijd, waar hooggeschoolden elkaar ontmoetten. Zo leerde Willem van Enckenvoirt hier Adriaan Florisz Boeijens van Utrecht kennen, de latere paus Adrianus VI, kennen. Boeijens was hoogleraar in de godgeleerdheid in Leuven en werd in 1507 leermeester van Karel V.

Willem van Enckenvoirt vertrok al op jonge leeftijd naar Rome: in 1489 was hij werkzaam aan de pauselijke curie. In 1505, het jaar waarin Willem van Enckenvoirt waarschijnlijk voor het laatst zijn geboortestreek bezocht, rondde hij zijn studie in zowel wereldlijk als kerkelijk recht als licentiaat (doctorandus) af aan de pauselijke universiteit, de Sapienza. Deze studies openden de deuren voor bepaalde belangrijke posities. Van 1509 tot 1517 was Van Enckenvoirt rector van de broederschap Sancta Maria dell’ Anima. Mede onder zijn bestuur werd de nieuwe kerk gebouwd.

Daarna werkte de oud-Mierlo-Houtenaar gedurende ongeveer 30 jaar onder diverse pausen in de functies van onder anderen procurator, notaris, datarius en pauselijk secretaris. Willem van Enckenvoirt had zijn hoge positie te danken aan zijn grote bekwaamheid als diplomaat. Veel kerkelijke en wereldlijke instanties vroegen hem om advies. Hij zal ongetwijfeld ook diensten verricht hebben voor de pastoor van Mierlo. In 1528 voelde pastoor Jan Moens zich meerdere malen bedreigd door twee zonen van Raas van Grevenbroeck, de Heer van Mierlo. Er restte de pastoor niets anders dan zijn parochie te verlaten, tenzij hij bescherming zou krijgen van keizer Karel V. Op 4 juni 1529 verleende de keizer deze bescherming via een open brief. Alle gerechtsdienaren werd bevolen “den Pastoor, zijn huysgesinne, cappelaen en de alle sijne goederen” in bescherming te nemen.  

In 1521 overleed Paus Leo X. De heersers van die tijd, Karel V van Duitsland, Frans I van Frankrijk en Hendrik VIII van Engeland deden hun uiterste best ‘hun kandidaat’ tot paus verkozen te krijgen. Uiteindelijk werd Adriaan Florisz Boeyens, die als kardinaal van Tortosa in Spanje verbleef, op 9 januari 1522 gekozen tot paus. Hij had zijn verkiezing vooral te ‘danken’ aan de invloed van Karel V en Willem van Enckenvoirt, zijn ‘halve hart en ziel’. Zijn eerste grafschrift in de St. Pieter gaf duidelijk aan hoe de nieuwe paus over zijn verkiezing dacht: “Hier ligt Adrianus de Zesde, die niets meer ongelukkig in het leven beschouwde dan te moeten regeren”. Pas op 22 januari 1522 ontving Adriaan Florisz zelf het bericht dat hij tot paus gekozen was. Het duurde nog tot 29 augustus 1522 voordat hij in Rome arriveerde. Twee dagen later volgde de pauskroning. In de tussenliggende maanden had Willem van Enckenvoirt de belangen van de nieuwe paus in Rome behartigd. Hij had een van zijn medewerkers – Petrus Verbeeck uit Geldrop – naar Spanje gestuurd  om de nieuwe paus alvast voor te bereiden op de situatie in Rome. Petrus had door zijn jarenlange verblijf in Rome een grote kennis van zaken opgedaan, waar hij de bijnaam ‘Petrus de Roma’ aan overgehouden had. In die tijd werkten veel Nederlanders in Rome aan de curie.

De nieuwe paus koos Willem van Enckenvoirt, Dirk Hezius en Albert Pigghius als zijn vertrouwelingen. Willem werd benoemd tot datarius, een functie die bestaat uit het klaar maken en dateren van pauselijke stukken, waarin onder meer gunsten worden verleend, zoals kerkelijke ambten met inkomsten. Dirk Hezius werd particulier secretaris. Willem werd op 11 maart 1523 benoemd tot bisschop van Tortosa.

Adrianus VI  wilde de misstanden in Rome aanpakken, maar hij kreeg er nauwelijks tijd voor. In mei 1523 werd hij ziek. Hij zag zijn einde naderen. Op 8 september 1523 benoemde hij Willem tot executeur-testamentair en 2 dagen later, op 10 september, benoemde hij hem tot kardinaal, ondanks de tegenwerking van de meerderheid der kardinalen. Op 14 september overleed Adrianus VI in het bijzijn van zijn vrienden: kardinaal van Enckenvoirt, Dirk Hezius en waarschijnlijk Nicolaas van Poorten, deken van de Sint Catharinakerk in Eindhoven. Van Enckenvoirt is de enige door Adrianus VI benoemde kardinaal. De kardinaal gaf opdracht aan architect/schilder Peruzzi (1481-1536) om een marmeren grafmonument in de Sancta Maria Dell’ Anima te ontwerpen. De uitvoering kwam in handen van Michelangelo (1475-1564). Op 11 september 1533 werden de stoffelijke resten van Adrianus VI op verzoek van kardinaal van Enckenvoirt overgebracht van de Sint Pieter naar het grafmonument in de Santa Maria dell’ Anima.    

De graftombe van paus Adrianus VI op het hoofdaltaar van de Santa Maria dell’ Anima.

Paus Clemens VII koos Willem uit de rij der kardinalen om hem te assisteren bij de zalving en kroning van keizer Karel tot koning van Lombardije, op 24 februari 1530. Als teken van dankbaarheid verhief de keizer de zoon van Willems zuster in de adelstand. Enkele jaren voor zijn dood, op 8 september 1531, kreeg Willem van paus Clemens toestemming om in zijn geboorteplaats een hospitaal te stichten. Zijn zuster Elisabeth gaf hij opdracht de bouw van het gasthuis (dat het Apostelhuis werd – zie aan het einde van dit hoofdstuk) uit zijn nalatenschap te financieren. Op 19 juli 1534 overleed kardinaal Mr. Willem van Enckenvoirt in Rome. Zijn lichaam werd op 5 augustus 1534 bijgezet in de Sancta Maria dell’ Anima.

De graftombe van Willem van Enckenvoirt, als onderdeel van het grafmonument bij de ingang van de kerk.

De Vlaamse schilder Michiel Coxcie (1499-1592), die in 1531 naar Rome vertrokken was, maakte in 1534 een schildering in de zijkapel van deze kerk, waarop Willem is afgebeeld, samen met de Heilige Barbara, zijn beschermheilige. Coxcie werd later hofschilder van Philips II. In de Sint Jan van Den Bosch is in de 16e eeuw ook een glasraam aangebracht met een knielende Willem, zijn beschermheilige en het familiewapen (3 adelaars). Dit raam is niet meer aanwezig, een tekening van dit raam uit de 18e eeuw wordt in Brussel bewaard.

Altaarstuk van Michiel Coxcie in de St. Barbarakapel van de Santa Maria dell’ Anima, met rechtsonder de kardinaal.

Bisschop Godfried van Mierlo (1518-1587)

Godefridus van Mierlo is geboren op Bekelaar. Al op jeugdige leeftijd trad hij toe tot de Orde der Dominicanen; hij verbleef in het klooster in ’s-Hertogenbosch. Daarna zette hij zijn studie voort aan de universiteit van Leuven en hij werd doctor in de theologie. In 1542 ontving hij de priesterwijding en in 1559 werd hij gekozen tot provinciaal overste. De Spaanse koning Filips II benoemde hem in 1570 tot bisschop van Haarlem en abt van de abdij van Egmond.

Godfried van Mierlo, bisschop van Haarlem.

Twee jaar later moest Godfried van Mierlo vluchten vanwege de calvinistische opstand en de beeldenstorm in de St. Bavokathedraal. Hij vertrok naar de Zuidelijke Nederlanden en kwam terecht in de abdij Terkamere bij Brussel. In 1573 heroverden de Spanjaarden Haarlem en kon de bisschop weer terugkeren. Vijf jaar later werd de kathedraal opnieuw door de calvinisten aangevallen en dankzij zijn vermomming kon Godfried onopgemerkt naar Amsterdam lopen. Uiteindelijk kwam hij in Rome terecht. In 1582 werd hij als hulpbisschop van Munster aangesteld. Zijn laatste opdracht lag in Deventer. Nadat de Spanjaarden in 1587 de stad heroverd hadden, moesten de door de calvinisten ontwijde kerken opnieuw geconsacreerd worden. Kort na zijn aankomst in Deventer kreeg Godfried de pest. Op 28 juli 1587 overleed de Mierlonaar. Zijn lichaam werd begraven in de Sint Lebuïnuskerk in Deventer. Op zijn graftombe staat in het Latijn: ‘Bisschop Godfried van Mierlo, voortreffelijk in de leer en van een bewonderenswaardige zachtmoedigheid en menselijkheid’.

Deventer met de Lebuïnuskerk in 1615, getekend door Claes Jansz. Visscher.

Kanunnik Jan Damen (ca 1550-1622)

Jan Damen – ook wel Jan Daems genoemd – werd evenals Godfried van Mierlo op Bekelaar geboren. Wanneer is niet bekend, maar zijn vader was in 1555 al overleden. Hij kwam uit een familie met veel geestelijken. Zo was zijn oom Hendrik pastoor in Leuven en directeur van de universiteit, waar later ook Jan zijn opleiding zou volgen. Hij werkte een groot deel van zijn werkzame leven als kanunnik van de Sint Lambertuskerk in Luik.

De kathedraal van Onze-Lieve-Vrouw en Sint Lambertus in Luik, door Jean Deneumoulin, 1780.

Veel geestelijken die een aanzienlijk vermogen vergaarden door ‘bedieningen aan het altaar’ stelden dit vermogen, of een deel ervan, ter beschikking aan een goed doel. Kardinaal van Enckenvoirt en Jan Damen deden dat ook. Damen stichtte, bij testament, twee studiebeurzen. In de stichtingsakte was precies aangegeven wie in aanmerking kwam voor een beurs. Het ging om wettige bloedverwanten van vaderszijde, daarna van moederszijde en vervolgens aanverwanten en tot slot de armen van Mierlo.

Kanunnik Damen stierf in 1622. Zoals vastgelegd in zijn testament werd hij begraven in de kapel bij de Sint Petruskerk in Luik. Enkele jaren later, in 1629, viel ’s-Hertogenbosch in handen van Frederik Hendrik. De geestelijken moesten vertrekken en alle kerkelijke goederen vervielen aan de Staten-Generaal. Zij bepaalden wie de studiebeurzen kregen en sloten daarbij alle “Roomschen” uit. De gelden werden voornamelijk gebruikt voor het opleiden van predikanten en schoolmeesters van de “ware gereformeerde religie”. In een aantal gevallen kregen ook kinderen van één jaar al een studiebeurs. In 1794 kwam er een omwenteling. De Fransen dwongen ’s-Hertogenbosch tot overgave en de beide studiebeurzen kwamen weer in handen van de katholieken. Veel nakomelingen van de kanunnik woonden niet meer in Mierlo. Toch klopten in de loop der jaren veel gezinshoofden met stamboomdocumenten aan bij de pastorie van Mierlo om aan te tonen dat hun zoon een afstammeling was van Jan Damen en dus recht had op een studiebeurs.

In 1969 kwam daar een einde aan. De inkomsten van het vermogen waren zover gedaald dat de beurzen nog nauwelijks iets voorstelden. Het restant werd samengevoegd met nog een aantal kleine beurzen en omgevormd tot een algemene beurs. Tot in het midden van de vorige eeuw werd in de Heilige Luciakerk rond de 15e april nog de jaargetijde (herdenking van de sterfdag) van Jan Damen gevierd. Volgens zijn testament ontvingen een aantal in zijn testament genoemde personen na afloop van de Heilige Mis een vergoeding van drie gulden voor het bijwonen van de viering.

Het Apostelhuis

Willem van Enckenvoirt gaf zijn zwager Gerard Michiels rond 1525 opdracht de omgrachte hoeve Ter Kelre aan te kopen. De hoeve stond op ’t Hout, waar nu de Aposteldreef is, een zijweg van de Mierloseweg tegenover de Jumbo Aanhangwagenfabriek. De pachtopbrengsten van deze boerderij moesten voor de inkomsten van zijn nog op te richten stichting gaan zorgen.

Op 8 september 1531 kreeg Van Enckenvoirt een aanbeveling van paus Clemens VII voor het oprichten van een stichting om een gasthuis (het Apostelhuis) en een kapel te realiseren. De kapel zou worden toegewijd aan God en de apostelen. De kardinaal liet op 3 juli 1534 zijn testament opmaken. Hierin wees hij zijn zus Liesbeth van Enckenvoirt, haar man Gerard Michiels en hun kinderen aan tot uitvoerders van zijn wens het Apostelhuis tot stand te brengen. Tevens schonk hij 3.000 guldens aan de stichting. Twee weken later overleed kardinaal van Enckenvoirt op 70-jarige leeftijd. Het zou nog 3 jaar duren voordat Karel V, die ook toestemming moest geven voor het stichten van een gasthuis en een kapel, er inderdaad mee instemde. Zus Liesbeth was inmiddels overleden. De uitvoering van het testament kwam daardoor in handen van haar zoon Michiel van Enckenvoirt, die priester was. Hij kocht voor de stichting het Stockelmanshuis, een omgracht huis met erf, hof en toegangspoort. Het stond tegenover de hoeve Ter Kelre. Dit huis werd bestemd als gasthuis (ook wel hospitaal genoemd) voor bewoning door 12 apostelen (oude mannen).

Het Apostelhuis lag helemaal aan de rand van Mierlo tegen de gemeentegrens met Helmond, zoals blijkt uit deze getekende kaart uit 1706.

Het testament

Op 3 juli 1534 passeerde bij notaris Schellens in Den Bosch een akte, waarin Gerard Michiels Henricsz., echtgenoot van de overleden zus van de kardinaal verklaarde de wens van kardinaal Willem van Enckenvoirt en zijn zus Elisabeth uit te voeren om een hospitaal voor 12 oude mannen te stichten ter ere van God en de 12 apostelen. Hierbij werd tevens een reglement vastgesteld. De provisors/rectors van het Apostelhuis moesten erfgenamen van de kardinaal zijn. Bij het ontbreken van erfgenamen kwam het beheer toe aan de “waarachtige pastoor” van Mierlo en de twee oudste kerkmeesters. Zij mochten een rentmeester aanstellen om het gasthuis te beheren. De 12 mannen die in het Apostelhuis opgenomen werden, moesten ongehuwd of weduwnaar zijn, van goede naam, faam en conditie en niet jonger dan 50 jaar. Voor de oude mannen moest een huishoudelijk reglement opgemaakt worden en in het gasthuis hoorde een altaar ter ere Gods en de twaalf apostelen geplaatst te worden, zodat de oude mannen daar de mis bij konden wonen. De kerkelijke diensten werden dagelijks verricht in de kapel door een inwonend priester.

Blijkens hun testamenten hebben meerdere nazaten van de zuster van kardinaal Van Enckenvoirt geld geschonken aan het Apostelhuis. In zijn testament, eind 16e eeuw, vermaakte Mr. Goyaert Lombaerts van Enckenvoirt, president van de stad ’s-Hertogenbosch “den Apostelhuys van Enckenvoirt tot Mierlo, verbrant zijnde, om tselve te restitueren, 200 gulden eens”. Raes van Grevenbroeck, heer van Mierlo, getrouwd met Johanna Bloeymans, achterkleindochter van Willems zuster, legateerde in zijn testament van 1632 een bedrag van 100 gulden aan het Apostelhuis “van Enckefoirt”.

Ingekleurde tekening van het Apostelhuis door A. Spilman 1730.

De 12 oude mannen (apostelen) ondergebracht bij particulieren

Vanaf 1727 verbleven er geen ‘apostelen’ meer in het Apostelhuis. Door de slechte bouwkundige staat van het Apostelhuis werden de mannen tegen vergoeding ondergebracht bij particulieren.

Na hun vertrek raakten het Apostelhuis en de kapel steeds meer in verval. In 1779 werd de kapel met bijbehorende provisorenkamer afgebroken. De restanten zoals plavuizen, balken, leien, lood en glas werden in het openbaar verkocht. Enkele materialen werden buiten de verkoop gehouden, zoals “het glas waar in den kardinaal staat afgebeeld”. In de periode van 1648 tot 1795, toen de katholieke kerkgebouwen in handen waren van de protestanten, waren de predikanten van Mierlo, Nuenen en Heeze tevens de provisoren van het Apostelhuis. De goederen werden beheerd door een rentmeester. Vanaf 1795 waren de pastoor van Mierlo en de twee oudste kerkmeesters de provisoren. Begin 19e eeuw waren er 16 oude mannen bij particulieren ondergebracht en werden 4 anderen ondersteund die nog zelfstandig woonden.

De oude mannen naar het Liefdegesticht

Op 25 november 1872 kreeg pastoor Vissers verlof van bisschop Mgr Zwijsen om het Apostelhuis vanwege zijn bouwvallige staat af te breken, “mits er geen moeilijkheden of onaangenaamheden volgen”. De afbraak was toen al in volle gang. Overgebleven bouwmaterialen werden gebruikt voor de bouw van het klooster in Mierlo.

Overzicht waaruit blijkt dat stenen van het oude Apostelhuis zijn gebruikt voor de bouw van het klooster in Mierlo.

Dat ging bewoond worden door een aantal zusters Franciscanessen uit Oirschot, die in 1874 naar Mierlo kwamen. Een deel van het klooster werd gereserveerd voor de verzorging van oude mannen. Vanaf 1881 konden oude mannen voor rekening van de stichting van kardinaal van Enckenvoirt verpleegd worden in dit R.K. Liefdegesticht, dat geleid werd door de zusters uit Oirschot. De zusters namen naast de zorg voor de oude mannen ook de zorg voor onderwijs aan meisjes voor hun rekening.

De oude Apostelhoeve (voormalig Hof Ter Kelre)

Op het moment dat de ‘oude mannen’ verzorgd gingen worden in het Liefdesgesticht van de zusters, was de Apostelhoeve op ‘t Hout nog steeds in het bezit van de stichting. Op het terrein lagen nog de funderingen van het oude Apostelhuis dat in 1872 afgebroken was. Deze werden in 1908 uitgegraven om bomen op dit terrein te kunnen planten. In augustus 1934 brak er brand uit in de oude Apostelhoeve. De meer dan 50 meter lange boerderij ging in vlammen op, net als de oogst en de landbouwwerktuigen. Het overgrote deel van het vee liep buiten in de wei, waardoor slechts een kalf en een varken bij de brand omkwamen. De Stichting Het Apostelhuis besloot tot herbouw. De Mierlose aannemer M. Verbruggen kreeg de opdracht het werk uit te voeren.

Rekening uit 1935 van de herbouw van de Apostelhoeve voor fl. 10.147,-.

De familie Coolen, die op dat moment pachter was van de hoeve, zou de boerderij tot in de jaren 70 van de vorige eeuw blijven gebruiken. Daarna kocht de gemeente Helmond de boerderij op; Mierlo-Hout was inmiddels in 1968 door Helmond geannexeerd. Tot op de dag van vandaag is de boerderij als woonhuis in gebruik.

De huidige Apostelhoeve op de plaats van het toenmalige Apostelhuis.

Wat is er van het Apostelhuis overgebleven?

Stichting Het Apostelhuis bestaat nog steeds. Het heeft geen onroerend goed meer, maar een vermogen waarvan de opbrengst besteed wordt aan de notarieel vastgelegde doelen. Die doelstellingen zijn in de loop der jaren wel aangepast. Jarenlang zijn de opbrengsten van het aanwezige vermogen gebruikt om Mierlose missionarissen, zusters en broeders financieel te steunen bij hun werk in de missiegebieden. Maar hun aantal liep in de loop der jaren terug. Tegenwoordig worden de gelden gebruikt voor diaconale projecten waar de Mierlose geloofsgemeenschap binding mee heeft en voor projecten in arme landen.

Verder lezen / bronnen

Enckenvoirt : website HKM

Godfried van Mierlo:

Koerier 1- 1988:

Koerier 2 – 1988

Jan Damen: Koerier 2-2013 pag. 17-24

Apostelhuis: boekje De kardinaal en het Apostelhuis

Jean Coenen